Opgraving in de spoorzone: oud huisje met kinderspeelgoed en serviesgoed gevonden
In de spoorzone schieten de gebouwen uit de grond. Maar voordat de bouw begint, wordt er vaak eerst een archeologisch...
Dagelijks zien we de verontrustende cijfers over Covid 19-besmettingen en de slachtoffers ervan. Dit is zeker niet de eerste keer dat zo’n griezelige ziekte ons dagelijks leven beheerst. In rampjaren 1849 en 1866 kreeg Delft te maken met de gevaarlijke ziekte cholera. Gegronde kennis over deze bacteriële infectieziekte – het was dus geen virus – ontbrak, waardoor er extreem veel doden vielen.
In het tijdperk 1845-1875 waren er jaarlijks zo’n 600 sterfgevallen in Delft te betreuren. Een feit is dat in 1849 op een bevolking van 18.600 inwoners er 972 Delftenaren overleden. In 1866 was dat sterftecijfer 1.082 op een bevolking van 22.000 inwoners. Dat wil zeggen dat zo’n 5% van de bevolking aan de ziekte stierf dat jaar. Over het laatste rampjaar (1866) is veel uitgezocht en is het mogelijk te zien hoe de epidemie zich over de stad spreidde.
Vooral in de armere delen van de stad – de oostzijde, waar het grachtwater minder snel stroomde en het meest verontreinigd was – vielen slachtoffers, maar ook de beter gesitueerden ontkwamen niet aan deze besmettelijke ziekte. Cholera kende een griezelige korte incubatietijd van zes uur tot twee dagen. Leeftijd leek evenmin uit te maken. Zowel jonge als oude Delftenaren bezweken aan de cholera. Symptomen van cholera waren hevig braken, diarree, uitdroging, uitpuilende ogen en een blauwachtige huidskleur, wat de bijnaam ‘de blauwe dood’ opleverde. De meeste slachtoffers vielen in de zomermaanden. Het dieptepunt was 95 doden in de eerste week van juni. Zo werd bijvoorbeeld het gezin van geweermaker Willem van de Siepkamp, wonend aan de Houttuinen, ernstig getroffen: in acht dagen verloor hij drie zonen, zijn inwonende schoonmoeder en zijn 36-jarige vrouw. Hij bleef achter met drie jonge kinderen.
De angst zat er die zomer van 1866 goed in bij de Delftenaren. Over de oorzaken van cholera werd wild gespeculeerd. Het Delftse gemeentebestuur verbood de verkoop van groene onrijpe kruisbessen, die de ingewanden prikkelen. De Delftsche Courant adviseerde om de cholera te weren met een glaasje likeur, aangelengd met spiritus en een klontje suiker.
Toch was er ook een vermoeden dat het wellicht te maken met de erbarmelijke hygiënische omstandigheden in de stad, en met name het slechte drinkwater. Albert Brester jr., leraar scheikunde aan de HBS, kreeg opdracht van de openbare gezondheidscommissie om de kwaliteit van het Delftse drinkwater te onderzoeken. Hij concludeerde dat van de 24 stadspompen er 10 waren met zeer slecht, onbruikbaar drinkwater en in het algemeen al het water te vervuild was. Het zou echter tot 1887 – dus 21 jaar na de ramp (!) – duren voordat Delft werd aangesloten op de duinwaterleiding. Om dat mogelijk te maken werd de watertoren bij het Kalverbos gebouwd. Vier jaar eerder had de microbioloog Robert Koch ontdekt, dat de ziekteveroorzaker, de cholerabacil (Vibrio cholerae) zich vooral verspreidde via het drinkwater. Daarmee kwam na decennia lukraak gissen en allerlei complottheorieën eindelijk zekerheid over de belangrijkste oorzaak van een ziekte die verwoestend had huisgehouden in Delft en andere Nederlandse steden.
Bron: Peter Ekamper – De blauwe dood in cijfers: De Delftse cholera-epidemieën van 1849 en 1866. Gepubliceerd in Delf, winter 2018.
In onze gids
Nu geopend
Nu gesloten
Nu gesloten
Populaire rubrieken