Bijzonder verhaal: deze twee Delftse verzetshelden zetten hun leven op het spel tijdens WO2
Het is vandaag (11 november) Remembrance day of Poppy Day, de dag waarop in het Verenigd Koninkrijk en andere landen...
Bij het woord ‘vluchteling’ denken we nu vaak aan mensen een enorm lange reis af hebben gelegd om hier te komen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen vluchtelingen van veel dichterbij: een groot aantal van onze buren uit Rotterdam raakten tijdens het bombardement hun thuis kwijt. Een deel vluchtte naar Delft, waar zij op verschillende plekken worden ondergebracht.
Door het Duitse bombardement van 14 mei 1940, waarbij de gehele Rotterdamse binnenstad wordt verwoest, raken 23.300 inwoners hun hele hebben en houden kwijt. Er komt een vluchtelingenstroom op gang, waarvan een groot deel naar Delft trekt.
In de Koorbeurs, commandopost van de gemeentelijke dienst Luchtbescherming, wordt nog dezelfde avond een conferentie gehouden om de voorziene evacuatieproblemen te bespreken. Het is H. Brückman, waarnemend hoofd van de Luchtbescherming, die de lijnen uitzet. Het plan is om de eerste vluchtelingen zoveel mogelijk te laten doorreizen en opvang te regelen voor hen die later zullen aankomen en waarschijnlijk doodmoe zullen zijn. Aan de 5.000 mensen die zich in Delft bij de Koornbeurs melden, wordt de vraag gesteld ‘Heb je familie?‘ Heeft iemand familie ergens in het land, dan krijgt hij of zij reisgeld betaald. Uiteindelijk blijven er 2.300 vluchtelingen over die op verschillende plekken in onze stad worden ondergebracht. Honderden vluchtelingen logeren tijdelijk bij Delftse burgers thuis, maar ook een aantal grote gebouwen worden omgebouwd tot tijdelijke thuishaven.
De vluchtelingen hebben nauwelijks kleding. Kinderen zijn soms naakt in een deken gewikkeld. Studenten halen met vrachtauto’s kleding in de stad op. Mevrouw Boddaert, die in de oorlogsdagen in de kelder van De Koornbeurs maaltijden heeft verzorgd, belast zich samen met vrouwelijke vrijwilligers, met selectie van de kleren. Het lokaal van de eierveiling wordt een kledingmagazijn, waar vluchtelingen van kleren worden voorzien. Schoenen zijn er niet. In de Zuiderstraat wordt een schoenmakerij geïmproviseerd. Daar worden 2.000 paar oude schoenen uit Den Haag weer als nieuw gemaakt.
Medio juni 1940 wordt Het Prinsenhof een opvangpost. De vluchtelingen krijgen er kleren en slapen in de Tapijtenzaal waar bedden, tafels en stoelen staan. In de kelder komt een gaarkeuken waar voor ongeveer 600 mensen tegelijk wordt gekookt. Kok van der Toolen beschikt over een ketel waarin 850 kilo aardappelen kan worden gekookt. De aardappelen worden in de groentezaak van Paap (Schoolstraat) machinaal geschild en door 30 evacue’s gepit. Gegeten wordt er op de open binnenplaats (nu Van Mandelezaal). Omdat de mensen zo terneergeslagen zijn, probeert de kok hen te vermaken door op zijn mondharmonica te spelen en daarbij te tapdansen. Tot overmaat van ramp breekt er een mazelenepidemie uit, waardoor veel kinderen naar het ziekenhuis moeten worden verplaatst.
Oude Delft 89-93, waar de faculteit bouwkunde is gevestigd, wordt ook een opvangpost. De tekenzalen worden omgebouwd tot ‘huizencomplexen’, waartussen ‘straten’ lopen die Rotterdamse namen krijgen als de Binnenrotte of Coolsingel, maar soms een bizarre naam als Doodkistensteeg of Poort der Duizend Vrezen. Met gordijntjes als deur proberen de vluchtelingen het ‘huiselijk’ te maken.
Ontspanningslokaal ‘De Tent’ in het Agnetapark, waar in 1914 al Belgische vluchtelingen waren opgevangen, doet ook dienst als opvangplek. Dat geldt ook voor De Bolk, hoek Coendersstraat-Buitenwatersloot (tot 1939 een hotel). Het verhaal luidt, dat de ‘wat lastiger vluchtelingen‘ op deze twee locaties worden ondergebracht en dat hier een straffere discipline wordt toegepast.
Een student-vrijwilliger omschreef de groep ‘lastige vluchtelingen‘ als mensen uit de onderste lagen van de maatschappij: ‘Ze sliepen in hun ondergoed, wasten zich nauwelijks, hadden luizen en vlooien en dronken spiritus enz.‘
St. Jansbrug (Oude Delft 52) doet eerst dienst als hospitaal en is vervolgens anderhalf jaar lang een belangrijke opvangplek. Op 21 oktober 1941 meldt de Delftsche Courant in een kort bericht op pagina 2, dat de ‘GEËVACUEERDEN DELFT VERLATEN’. Het is dus geen voorpaginanieuws. De meeste evacué’s zijn inmiddels ondergebracht in noodwoningen in Overschie, IJsselmonde en Vlaardingen-Ambacht. Enkele gezinnen zijn teruggekeerd naar Rotterdam. Een paar gezinnen hebben in Delft een woning gevonden en ontvangen evacuatiesteun. Van de resterende groep vluchtelingen worden de ongehuwde mannen ondergebracht in Hoek van Holland, de ongehuwde vrouwen in Gouda.
De laatste 88 vluchtelingen in Delft verblijven dan nog bij St. Jansbrug. ‘De taak van de evacuatiedienst is afgelopen’, meldt de Delftsche Courant. Er zullen nog 3,5 oorlogsjaren volgen, voordat Delft bevrijd wordt.
Bron: Oorlog en verzet in de Prinsenstad 1940-1945 – Joop de Blij
Blijf op de hoogte
Schrijf je in voor de nieuwsbrief van indebuurt Delft en blijf op de hoogte van alles over en rondom Delft.
In onze gids
Nu geopend
Nu gesloten
Nu gesloten
Populaire rubrieken
Topper
Topper