Wist je dat? De stad zit vol verborgen fossielen en zo vind je ze
Misschien deed je het vroeger op vakantie langs Europese stranden wel eens. Speuren naar aangespoelde fossielen, van die mooie afdrukken…
Hoge huizenprijzen, lange wachttijden voor huurwoningen, huisjesmelkers en energielabels: het vinden van een fijn en betaalbaar huis is anno 2023 een flinke klus! Toch is de woningnood die we nu kennen al eeuwenoud. Hoe dat er vroeger aan toe ging?
Begin vorige eeuw was er grote woningnood in Nederlandse steden: er waren te veel arbeiders, vaak met grote gezinnen, en nauwelijks goedkope huurwoningen. In Amersfoort leefde bijna de helft van de inwoners op of onder de armoedegrens. Van de eenkamerhuisjes werd tien procent bewoond door gezinnen van zeven of meer personen.
In 1901 kwam daarom de eerste Woningwet. Voor het bouwen van een huis had je vanaf nu een bouwvergunning nodig. De gemeente kon verhuurders verplichten om verbeteringen aan huizen aan te brengen, anders zouden ze panden onbewoonbaar verklaren en afbreken. Maar ja, waar moet je de bewoners dan laten? Ondanks de nieuwe wet woonden daarom rond 1920 in Amersfoort nog veel gezinnen in krotwoningen. Werd je huis gesloopt, dan kreeg je tijdelijk onderdak. Hiervoor stelde de gemeente tot 1929 oa. de Volmolen, Koppelpoort en Dieventoren beschikbaar. Panden die eigenlijk totaal ongeschikt waren voor menselijke bewoning: geen gas of waterleiding, laat staan riolering of elektriciteit. Bovendien moest je de ruimte vaak delen, met medebewoners en met allerlei ongedierte.
Lees verder onder de afbeelding >
Vanaf 1915 gaf de gemeente subsidie voor de bouw van betere arbeiderswoningen. Woningbouwverenigingen bouwden hele straten met huizen voor ‘fatsoenlijke’ arbeiders, zoals de St. Bonifaciusstraat in het Soesterkwartier.
De gemeenteraad begon in 1920 met het bouwen van noodwoningen. Wanneer de te bouwen huizen namelijk minimaal drie kamertjes zouden hebben en een toilet, zou het rijk negentig procent van de kosten betalen. Dus besloot men om 53 noodwoningen neer te zetten aan de Soesterweg, Woestijgerweg en Coninckstraat.
De huisjes waren allereerst bedoeld voor de bewoners van afgebroken krotwoningen, maar de gemeente had nog een andere doelgroep voor ogen. “Het komt herhaaldelijk voor dat zich bij het woningbedrijf gezinnen aanmelden, die doen vreezen geen ‘goede bewoners’ te zijn, maar die toch geholpen moeten worden.” schrijft de Amersfoortse Courant van 6 mei 1920. Woningen voor huurders die ze niet zomaar konden plaatsen in de nieuw gebouwde ‘fatsoenlijke’ woningen. “Pas bij aangetoonde ‘goede en nette bewoning’ kunnen zij doorstromen naar een nieuw huis.”
Op de foto hierboven zijn negentien noodwoningen van de Coninckstraat te zien. Deze zijn in 1920 gebouwd tegenover theater de Flint, op de plek van 24 afgebroken krotwoningen. De bouw hiervan kostte 4500 gulden per huisje; de huur bedroeg 1,75 gulden per week.
De noodhuisjes bleven in gebruik tot 1934. Toen zijn ze vervangen door de huidige 152 gezinswoningen, die voldeden aan de nieuwste voorschriften van de woningwet. Tussen de 3 en 3,75 gulden in de week huurde je vanaf dat moment een huiskamer met keuken, een “mooie” kamer en drie slaapkamers: een voor de ouders, een voor de jongens en een voor de meisjes.
In onze gids
Populaire rubrieken